Na het aanboren van Groningen ging het snel. In razend tempo werd heel Nederland op aardgas aangesloten. De kolenhokken werden afgebroken of kregen een nieuwe bestemming. De olietanks die veel huizen onder hun tuinen hadden werden geleegd en afgevuld. Veel later volgden nog saneringsronden. Omdat we goedkoop gas hadden kreeg de glastuinbouw een enorme boost. Er was een speciaal tarief voor het zogeheten potjesgas: gas voor de tuinbouw. We gebruikten het om kunstmest van te fabriceren. En die kunstmest was goedkoper dan de stalmest uit de veehouderij. En we exporteerden. We exporteerden veel. We verdienden bakken met geld daaraan en de welvaartsstaat was geboren. We gaven het uit. Allemaal. Noorwegen zou later een ander voorbeeld stellen: al hun gasgeld ging in een speciaal potje en zij gebruiken alleen het rendement van dat potje om hun welvaartsstaat te financieren. Wat er ook gebeurt met de wereldgasmarkt, dat geld blijft. En het onze is opgemaakt en we raakten verslaafd als samenleving aan die inkomsten. In het buitenland heet dit de Dutch Disease.
