Het is tijdens dat soort wandelingen dat de grootste ontboezemingen worden gedaan. Welke geheimen hebben de golven al niet gehoord?
Henriëtte was een beetje laat. Ze zette haar fiets snel vast aan een hekje en snelde het duinpad af naar het strand. Ze hadden afgesproken bij strandtent Vooges. Vroeger kwamen ze daar al. Toen ze nog samen op het Stedelijk hadden gezeten. Ze waren daarna en verschillende steden gaan studeren en ze waren elkaar uit het oog verloren. Henriëtte had haar studie afgemaakt en was vervolgens gaan werken in de olie-en gasindustrie. Karla studeerde in Amsterdam. Ze hadden elkaar nog wel eens gezien op feestjes. Totdat Karla vertrok naar Australië. Op de zaterdagmarkt te Haarlem waren ze elkaar letterlijk tegen het lijf gelopen en hadden afgesproken om weer eens bij te praten. Het was een mooie dag, maar wel een beetje koud voor eind april. Henriëtte keek rond of ze Karla al zag. Gelukkig, ze was niet te laat, want Karla was er ook nog niet. Ze bestelde een cappuccino en ging in een zonnig hoekje achter het windscherm zitten.
“Hoi”, hoorde ze achter zich. “Hé Karla, gezellig,” antwoordde ze. Karla kwam erbij zitten en keek een beetje onwennig om zich heen. “Ik ben hier echt al eeuwen niet geweest.” “Wanneer ben je teruggekomen,” vroeg Henriëtte. “In oktober. Maar ja, in de winter hoef ik niet zo nodig naar het strand,” antwoordde Karla. “Geen hond dus?” vroeg Henriëtte. “Nee, lachte Karla, “geen hond, geen kinderen, geen man.” Het meisje van de bediening kwam de bestelling opnemen. “Zullen we die appeltaart doen?” vroeg Karla. “Ja, moet kunnen toch? We gaan nog lopen straks. En hij is goed hier,” antwoordde Henriëtte. Het terras druppelde langzaam vol. Nieuwkomers keken jaloers naar hun zonnige beschutte plekje en gingen vervolgens aan een tafeltje met wind of schaduw zitten. Ach, over een half uurtje zou de zon daar ook wel zijn. Ze spraken over van alles. Over oude vrienden waarmee ze vroeger al naar Vooges gingen. Waar was iedereen heen gegaan? Henriëtte kwam veel mensen nog regelmatig tegen. Karla niet. Zij was lang buiten Nederland geweest. Na Australië had ze gewoond in Nieuw-Zeeland, in Singapore, in Namibië, op Sint-Maarten. “Wat deed je daar?” vroeg Henriëtte. “Was het voor werk?” “Van alles, antwoordde Karla, “ik heb allerlei baantjes gedaan.” Henriëtte zei: “Dat klinkt avontuurlijk!” “En jij?” vroeg Karla. “Jij hebt toch ook op allerlei plekken gewoond?”
Een uurtje later besloten ze die strandwandeling toch maar te gaan maken. Ze hadden het warm en begonnen te verbranden. Zodra ze opstonden schoven de mensen van het tafeltje naast hen snel hun hoekje in. Ze moesten alle vier lachen. “Ja, zei Henriëtte, “dit is een heel lekker plekje. Geniet nog verder.” Op het strand zei Karla: “Vertel eens, jullie zijn net terug uit Kiev. Komt deze oorlog nu als een verrassing?” Henriëtte antwoordde: “Op zich wel. Voor iedereen daar. Niemand had dit verwacht. Niemand had dit zien aankomen. Van de andere kant was er wel al heel lang infiltratie. We zijn niet voor niets zo snel alweer teruggekomen. Floris lag behoorlijk op ramkoers met de president. Of met de stafchef van de president, waarvan iedereen weet dat het een Russische spion is, maar die in feite het land leidde.” Karla reageerde verbaasd. “De president, die doet het toch heel goed?” “Ja, “zei Henriëtte, “dit doet hij inderdaad goed. Maar vóór de oorlog was zijn populariteit op een dieptepunt beland. Minder dan twintig procent van de bevolking steunde hem nog. En de internationale gemeenschap had de handen afgetrokken van Oekraïne. Het IMF had de financiële steun ingetrokken. Het staatsbezoek aan de nieuwe Amerikaanse president was drie keer uitgesteld. Dat had wel een reden hoor.” Karla was verbaasd en zei: “Daar hoor je niemand over.” “Klopt,” zei Henriëtte, “daar hoor je niemand over. Maar in Oekraïne weet iedereen dat hoor. Je hoort hier ook niemand over de invloed van Itzak. Dat is de machtigste man achter de schermen. Floris had onze minister van Buitenlandse zaken nog aangeboden om hem bij te praten, maar die had daar geen behoefte aan.”
Ze wandelden zwijgend door. Na een tijdje zei Karla: “Wel schokkend eigenlijk. Wat jij allemaal weet en dat wij dat in Nederland allemaal niet horen.” Henriëtte haalde haar schouders op. Ze liepen weer zwijgend verder. “Hoe is het met Floris nu?” vroeg Karla. Henriëtte vertelde dat hij even een tijdje vrij had genomen om eens goed uit te rusten en nu weer net begonnen was aan een nieuwe baan. “En jij?” vroeg ze. “Heb jij iemand?” Dergelijke vragen stel je makkelijker als je langs de vloedlijn loopt dan op een vol terras. Karla zweeg lang en begon toen aarzelend: “Ik heb niemand. Wel geprobeerd. Maar telkens liep het mis.” Henriëtte luisterde en zei niets. Karla ging door: “Ik praat hier nooit over, met niemand. Wij hebben elkaar al zolang niet gezien. Maar vroeger waren we goede vriendinnen.” Henriëtte knikte. “Het voelde altijd vertrouwd tussen ons.” Karla knikte ook. “Ik weet niet, misschien moet ik het toch eens kwijt aan iemand. Maar absoluut! Hou het vóór je!” Henriëtte keek verontrust op. “Is er iets ergs aan de hand?” “Nou nee, niet echt, nu niet meer,” reageerde Karla, “maar het komt nu wel allemaal weer terug. Ik was eroverheen. Ik dacht dat ik eroverheen was. Me erbij neergelegd had.” Henriëtte zweeg en wachtte tot Karla doorging.
“Iemand maakte daar laatst een grap over. Over dronken vrouwen. En wat ze dan uithalen.” “Nee,” zei Henriëtte, “heb jij zoiets meegemaakt?” Het bleef lang stil voordat Karla zei: “Ja.” “Was het in Amsterdam? Vóórdat je vertrok?” vroeg Henriëtte. “Ja, inderdaad.” “Wat is er gebeurd?” vroeg Henriëtte. “Koninginnenacht. We waren met een heel stel. Partyen. Het was net uit met Ferd. Hij had me gedumpt. Ik voelde me rot en was al weken niet uit geweest. Mijn vriendinnen hadden me meegetrokken om mee te gaan. Varen op de gracht. Daarna de feesten af. Het was goed voor me om Ferd van me af te zetten. Dat vonden ze. En ik had een geweldige avond hoor. Enorm gelachen. Ze hadden ook wel gelijk. Ik moest die eikel uit mijn hoofd zetten. Maar ja, beetje veel gedronken. Niet meer helemaal gewend. Op een gegeven moment weet ik het niet meer. Ik werd wakker op een bank. Ik had het koud. Ik had pijn. Ik had een vieze smaak in mijn mond. Ik had pijn tussen mijn benen. Je weet wel. Er zat iets half in mijn vagina. Dat deed pijn. Ik trok het eruit. Het was een kaars. Iemand had een kaars in mij geduwd.” Henriëtte riep uit: “Nee, dat meen je niet.” “Ja, dat meen ik wel,” zei Karla. Henriëtte sloeg haar handen voor haar mond: “OMG,” riep ze uit en liet Karla verder praten. “Ik wist niet wat ik moest doen. Het was donker. Er was helemaal niemand. Ik zocht in het donker naar mijn spijkerbroek en mijn onderbroek. Ik vond ergens een half glas cola. Dat heb ik leeggedronken, want ik had vreselijke dorst. Ik moest naar de WC. Die was bezet. Daar kwam even later nog een vriendinnetje uit. Die was bij een van die gasten blijven slapen. Ze keek met wat spottend aan. Ik schaamde me enorm. Ik ben snel naar de WC gegaan. Ik bloedde. Ik heb wat Wc-papier in mijn broek gedaan en ben snel weggegaan.”
“En toen?” vroeg Henriëtte, “wat heb je toen gedaan?” Ben je naar een dokter geweest? Heb je het aan iemand verteld?” “Nee, natuurlijk niet,” zei Karla, “ik geneerde me dood. Ik hoopte de eerste dagen vooral dat niemand het gezien had. Dat niemand erover zou praten. Ik zou de risée van de stad zijn geworden.” “En een dokter?” vroeg Henriëtte. “Je zei dat je pijn had en bloedde. Heb je je laten onderzoeken?” “Nee, dat durfde ik niet. Ook dat vond ik gênant. Wat had ik moeten zeggen? En wat als de dokter had gevonden dat ik er iets mee had moeten doen? Of het aan mijn ouders had verteld?” “Je weet dat ze dat niet mogen,” zei Henriëtte, “maar ik begrijp het wel hoor. Je had nog dezelfde huisarts als je ouders?” “Ja,” zei Karla, “ik had gewoon die gehouden. Wat maakte het uit? Vanuit Amsterdam was ik zo in Haarlem. En die dokter kende ik al mijn hele leven.” “En toen?” vroeg Henriëtte. “Toen ja,” vervolgde Karla. “Toen ging ik een hele moeilijke tijd in. Eerst was ik bang dat het uit zou lekken. Ik had soms ook wel het gevoel dat sommige mensen het wel wisten. Van hoe ze naar me keken. Er waren natuurlijk mensen bij geweest. En diegene of diegenen die het gedaan hadden. Maar iedereen hield zijn mond.” “En je vriendin?” vroeg Henriëtte, “die uit de WC kwam?” “Ook,” antwoordde Karla, “we woonden samen in huis, maar we spraken er nooit over. We ontliepen elkaar een beetje. Het werd ongemakkelijk tussen ons. Dat wel. Ik denk dat ze het geweten heeft. “Lekkere vriendin,” commentarieerde Henriëtte. “Nee, dus niet echt een vriendin,” beaamde Karla.
“En toen ben je vertrokken?” vroeg Henriëtte. “Ja,” antwoordde Karla, “ik kon me niet meer concentreren op mijn studie. Ik durfde me nergens meer te vertonen. Ik bleef Ferd ook nog maar tegenkomen. Ik wilde het allemaal achter me laten.” “Vandaar Australië,” concludeerde Henriëtte. “Ja, zover mogelijk weg. Maar één ding bleef bij me. Ik kon geen relatie meer hebben. Wel geestelijk. Maar niet fysiek. Ik kon het niet meer. Het deed pijn. Ik probeerde wel te faken, maar dat hou je niet lang vol. Ik heb echt wel een paar leuke kerels gehad. Eentje zeker, in Nieuw-Zeeland. Die was heel lief en heel geduldig. Daar had ik het zelf mee uitgemaakt. Omdat ik me schuldig voelde naar hem.” Ze zweeg weer. Henriëtte sloeg een arm om haar heen en zei: “Wat een ellendig verhaal. En daar heb je al die tijd alleen mee rond gelopen?” “Ja, zo ongeveer wel. De enige aan wie ik het verteld had was Ron, die Nieuw-Zeelander, en verder niet.” “Niet je ouders, niet je vriendinnen, niet je broers?” “Nee, niemand.” “En een therapeut? Heb je dat nog wel eens overwogen?” vroeg Henriëtte. Karla schudde haar hoofd: “Nee, ik dacht dat ik er mee had leren leven. Ik dacht, ik ben single en dat heeft ook voordelen. Ik ga en sta waar ik wil, ik doe waar ik zin in heb. Dat had ik anders niet gedaan.” Ze zweeg even en ging door: “Maar ergens twijfel ik. Misschien had ik dat wel moeten doen. Veel eerder al. Nu heeft het niet zoveel zin meer.” “Natuurlijk heeft dat nog wel zin,” zei Henriëtte, “je zit er immers nu nog mee. Mij lijkt het dat het misschien wel zin kan hebben. Maar dat kun jij alleen beoordelen natuurlijk.”
Ze liepen langs de vloedlijn, met hun gedachten, met hun zorgen. Sommige dingen vertelden ze elkaar. Veel ook niet. Zo gaat dat, langs de vloedlijn. En de golven komen en de golven gaan. De zee bewaart alle geheimen.